De zogenaamde ‘slavenhutjes’. 13 jaar voor de afschaffing gebouwd

Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis

2e herzien en geactualiseerde druk, (1e druk: ISBN 978-90-74897-73-0) Alle rechten voorbehouden.

Boi Antoin en Cees Luckhardt

Voorwoord

Met dit boek over de koloniale geschiedenis van Bonaire geven we een antwoord op de vraag: ‘’Wat maakte dat de Nederlanders ruim 350 jaar lang het eiland in bezit hielden en verdedigden tegen buitenlandse aanvallen?’’

Deze vraag dringt zich vooral op als men bedenkt dat de Spanjaarden in 1499 het door hen ’ontdekte’ en door een Arawakken indianenstam bewoonde eiland bestempelde als ‘nutteloos’ (Islas Inutiles). Er waren immers geen edelmetalen zoals goud en zilver te vinden. Wel kwamen de Spanjaarden na enkele jaren terug om het enige, in hun ogen, waardevolle bezit weg te halen: de bewoners. De Bonairianen werden overwonnen, weg geroofd, slaafgemaakt en verplicht dwangarbeid te verrichten op het nabij gelegen eiland: Hispaniola. Deze in 1493 gestichte Spaanse kolonie zou later bekend worden als ‘suikereiland’ en kennen we nu als het eiland bestaande uit de staten: Haïti en Dominicaanse Republiek.

Bonaire was door deze mensenroof, ruim een decennium lang, tussen 1515 en 1527, een onbewoond eiland. Daarna werd door de Spaanse koning aan Juan de Ampues, een Spanjaard, toestemming gegeven om het eiland, dat toebehoorde aan de Arawakken, te exploiteren. Hiervoor bracht Ampues uit Hispaniola enkele tientallen oorspronkelijke bewoners terug naar het eiland. In totaal werden door Spanjaarden ruim 2.000 bewoners van Curaçao, Aruba en Bonaire gedeporteerd en kwamen er ruim 200 terug naar vooral Curaçao. Hierna werd Bonaire door de Spanjaarden vooral gebruikt als verbanningsoord met slechts enkele tientallen bewoners die daar een aantal (mislukte) pogingen startten in de landbouw en veeteelt met van origine Europese dieren (zoals paarden, ezels, geiten, schapen en varkens).

Ruim honderd jaar na al deze mislukte Spaanse pogingen om het eiland een rendabele en relevante rol te geven besloten de  Nederlanders het eiland te veroveren op de ruim zestig aanwezige Spanjaarden. Het eiland zou uiteindelijk vanaf 1636 officieel een Nederlands overzeese gebied worden. Nederlandse historici als Gert Oostindie, Henk den Heijer en P.C. Emmer hebben in hun publicaties , bronnen- en literatuur verwijzingen tot op heden geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom de Nederlanders Bonaire in bezit hadden genomen. In zijn uit 1997 stammend onderzoek: ‘’The Dutch Salt Trade and the Making of the Second Atlantic System, 1580-1650’’ worden door P.C. Emmer de Nederlandse veroveringen van Curaçao, Bonaire en Aruba niet eens vermeld.

De auteurs van de ’Geschiedenis van de Antillen’ (2009) doen dit wel en stellen dat zowel Bonaire als Aruba aantrekkelijk genoeg waren voor kolonisatie, door hun natuurlijke strategische ligging naast Curaçao dat twee uitstekende natuurlijke havens kende in de vorm van Sint Annabaai en het Schottegat. Curaçao was vanaf de eilanden Bonaire en Aruba goed te verdedigen tegen vijandelijke aanvallen. De auteurs stellen dat de vestiging van kolonisten op deze twee eilanden tot in de 19e eeuw geen rol van betekenis heeft gespeeld in de opbouw van een zelfstandige economie omdat de eilanden militair strategisch onderschikt waren ten opzichte van Curaçao.

Onderzoeker Postma stelt dat er weinig bekend is over de retour-vracht vanuit het Caribisch gebied in de 17e eeuw. Sommigen van de eerste genoemde producten zijn hout van Curacao en zout van buureiland Bonaire. Hoetink spreekt over het feit dat de grote behoefte aan zout de Nederlanders dreef naar het Caribisch gebied. In persoonlijke emailwisselingen met enkele van deze historici kwam steeds naar voren dat de zoutvaart vanuit het Caribisch gebied een noodoplossing was. Onderzoeker Huub Stam, schrijver van het boek Haring, schrijft dat er jaarlijks grote hoeveelheden zout werden gebruikt voor het zouten van haring, grofweg 1 kilo zout op drie tot vier kilo haring. Vanaf de 15e eeuw werd verordend dat dit zuiver zeezout zou moeten zijn. Een vat zout dus op 3 tot 4  haringvaten (p.33) .  Vanaf 1567 noemt men de commerciele haringvisserij de ‘Groote Visscherij’. De Hollandse Noordzeeharing overspoelde de markt en overtrof de Baltische haring in kwaliteit. De Hollanders maakte de haringen direct na de vangst aan boord schoon om ze vervolgens in te zouten, hierdoor werd de kwaliteit en de houdbaarheid aanzienlijk verbeterde. Maar waar al dat zout vandaan kwam is ook voor Huub Stam een onbekend gegeven. Wel noemt hij verschillende mogelijkheden: het zout kan gewonnen zijn uit veenafgravingen, de Franse en Iberische zoutpannen en later de Cariben. Het zoutzieden was, volgens het onderzoek van Stam,  een grote bedrijfstak en de handel in zout een machtsfactor.

Al met al krijgen we geen duidelijk beeld of de verovering van Bonaire een direct gevolg was van de Tachtigjarige oorlog en dus ‘bezittingen’ van de Spaanse tegenstander veroveren en bezetten of dat hieraan andere motieven ten grondslag lagen. In deze publicatie proberen we meer inzicht te verschaffen. We beschrijven de beweegredenen van de eerste Nederlandse bezoekers en veroveraars en van de latere lokale bestuurders en kolonisten. Die zullen we bespreken in samenhang met de opdrachten die ze vanuit Nederland ontvingen van zowel het WIC-bestuur als de Staten Generaal. 

Met deze publicatie trachten we een gedekoloniseerde lokale geschiedschrijving tot stand te brengen van het Atlantische eiland, haar oorspronkelijke bewoners, het handelen van haar bezetters en de verschillende relaties die zij in het Caribisch gebied onderhield. Aangezien bijna alle bronnen geschreven zijn door de bezetters/veroveraars en de erfenissen van het kolonialisme overal waarneembaar zijn zal ze, hoewel we ons uiterste best hebben gedaan dit te voorkomen toch soms  doorklinken in ons taalgebruik en zal ze heel sterk terug te lezen zijn in de citaten uit de slavernijtijd. Taal kan dienen als een machtsmiddel om te overheersen, maar ook als kennis- en verzetsmiddel. In koloniale tijden was taal een instrument van zowel onderdrukking als verzet. De taal van de overheerser verdrong de oorspronkelijke taal. Steden, dorpen, straten, mensen kregen nieuwe namen. Het spreken van de taal van de kolonisator werd gezien als een teken van beschaafdheid. Op veel plekken in de wereld bleef de koloniale taal bestaan. Wil men van een land weten door wie het  ooit verovert en bezet is geweest, dan kan men dit meestal vaststellen door te vragen naar de 2e taal die er gesproken wordt. Vaak is de taal van de kolonisator ook na de ‘onafhankelijkheid’ de officiele taal gebleven inclusief de hogere waardering voor die taal, dan die voor de eigen oorspronkelijke taal. Door de eigen taal te spreken werd men lager gewaardeerd met als gevolg dat ze bijna of geheel verdween uit de samenleving, de taal werd ontmoedigd en soms zelfs verboden, zoals het Papiaments en Sranan Tongo in het onderwijs omdat ze als minderwaardig en, vanaf de jaren vijftig, als ‘negertaal’ werd omschreven. We beseffen dat met name de citaten kwetsend kunnen zijn omdat ze veelal verbonden zijn met een van de hardnekkigste erfenissen van het kolonialisme: racisme.

Deze vorm van discriminatie is gebaseerd op het ongegronde idee dat er een natuurlijke hiërarchie bestaat tussen groepen mensen. Europeanen zouden superieur zijn. Een racisme dat nu nog steeds structureel aanwezig is in onze samenleving als ‘institutioneel racisme’ in onder ander het onderwijs, bestuur en de arbeidsmarkt . Ze werd tijdens de slavernij gebruikt om de ontmenselijking te legitimeerde van iedereen die van een andere kleur was. Slaafgemaakte mensen werden een ding/object, hun vrijheid ontnomen, raakte hun naam kwijt en werden weggevoerd van hun familie,  cultuur en samenleving.  Ze werden gezien als kapitaal producerende-eenheden, als te verhandelproducten en als dieren. Vanuit de biologische wetenschap is het denken in rassen onjuist, er bestaat slechts een menselijk ras (de homo-sapien) desondanks denken nog veel mensen in een raciale hiërarchie waarbij witte mensen aan de top staan in ontwikkeling en intelligentie. In de 19e eeuw ontstond een pseudo-wetenschap die deze hiërarchie probeerde te bewijzen inclusief schedelmetingen. De met de slavernijafschaffing in de VS in 1865 opgerichte Ku Klux Klan kent dit  ook als haar basis gedachte. Tussen de twee wereldoorlogen kreeg deze theorie zijn beslag in de rassentheorie van Hilter en ‘zijn’ nationaal-socialisme. Vanuit de nazi-theorie spreken nog steeds veel mensen over het biologische onzinnige feit dat ze half/half ergens van afstammen. Iemand stelt zich dan voor als slechts half Nederlands en half buitenlands afhankelijk van de ouders en ‘vergeet’ daar dan bij dat men ook nog biologisch/genetisch afstamt van alle andere voorouders zoals de grootouders en overgrootouders. In de Zuid-Afrikaanse samenleving heeft dit racistische denken zelfs tot 1994 een politieke bestuursvorm opgeleverd met een Nederlandse naam: ‘Apartheid’.

De eeuwenlange blootstelling aan (institutioneel) racisme heeft diepe sporen achtergelaten.  Het voortdurende geconfronteerd worden met racisme is te omschrijven als een ‘’trauma’’ met onder andere als gevolg het door socioloog Harry Hoetink  geïntroduceerde begrip ‘somatisch normbeeld’ dit is het feit dat de slaafgemaakten naar zichzelf en naar lotgenoten kijkt met als referentiepunt de ‘witte’ machthebbers. Naarmate er meer vrije zwarten en gekleurden kwamen, werden de ’witte’ mensen rasbewuster en legden ze nog sterker de nadruk op kleur- en standsverschil’. De tijdens de slavernij bepalende factoren (afkomst en kleur) voor de onderlinge hiërarchie werden na de afschaffing alleen maar belangrijker. De Europese cultuur werd boven de ‘verderfelijke’ Afrikaanse cultuur verheven door de witte bovenlaag en machthebbers met krachttermen als primitief, onderontwikkeld en niet-beschaafd. De traditionele dans (tambu) kende een verbod en de tweedeling bleef voortbestaan in onderwijs voor de elite en voor het volk. Kleur en afkomst bepaalde iemands maatschappelijke mogelijkheden.      

Kortom: wij zijn ons bewust dat met de afschaffing van de slavernij het daarbij horende denken nooit afgeschaft werd, maar bleef. De raciale ongelijkheid werd bewust in stand gehouden op alle denkbare manieren zoals aparte villawijken voor het ‘witte’ personeel.  Met als meest duidelijke voorbeeld de Shell wijken:  Julianadorp en Emmastad op Curacao. Inclusief eigen school, bioscoop, ziekenhuis, zwembad, directiewoning, voetbalveld en golfterrein. Er was zeker tot begin 21ste eeuw op de Antillen sprake van ‘gecamoufleerde’ apartheid waardoor de dekolonisatie van en op de Caribische eilanden eigenlijk nog moet starten. Zeker als men bekijkt hoe deze nog in de kinderschoenen staat in het op Nederland gerichte onderwijs, geloof en politieke bestuur op de eilanden. Een trots zijn op de ‘eigen’ cultuur met feiten als dat de eilanden eigen vrijheidsstrijders, muziek, dans, geloof, bouwstijl en taal hebben voortgebracht begint langzaam maar zeker te ontstaan.  

Boi Antoin en Cees Luckhardt