Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis

2e herzien en geactualiseerde druk, (1e druk: ISBN 978-90-74897-73-0) Alle rechten voorbehouden.

Boi Antoin en Cees Luckhardt

DEEL 3 ZOUT EN SCHEEPVAART

Naast de eerder genoemde zoutziederijen maakte men gebruik van de natuurlijke zoutpannen langs de Franse, Spaanse en Portugese kust. Zo werd tot de zestiende eeuw veel zout gewonnen in de baai van het Franse Bourgneuf. Later werd deze vervangen door het zout uit Brouage bij La Rochelle en de omliggende eilanden Ile de Ré en Oléron. Vanaf de 16e eeuw werd zout betrokken uit Portugal (Setúbal) en Spanje (Lucar en Puerto de Santa Maria bij Cadiz). Soms loste men het tekort aan zout op door vlees boven een vuur te roken waardoor het zout in het vlees sneller in het te conserveren product trok.

Nederland had in de 16e en 17e eeuw gigantische hoeveelheden zout nodig voor haar groeiende internationale scheepvaart, oorlogsvoering en grote visserij. Zonder zout was de Gouden Eeuw niet mogelijk geweest.

Zonder zout en gezouten producten zoals zuurkool, gerookt vlees en gedroogde vis kon men de zeelui en manschappen niet van voldoende voedsel voorzien om de lange internationale handelsreizen te ondernemen en grote zeeslagen te voeren.

Zout was de wind in de zeilen van de internationale scheepvaart. Zonder zout zou het maandenlange zeilen nooit mogelijk geweest zijn. Het zout was voor de zeevarende Nederlanders, bij gebrek aan een ijs- of koelkast, van groot belang voor ‘’het pekelen’’, en daardoor langdurig houdbaar maken, van consumptieartikelen als groente, vlees en vis. De ingezouten producten maakten het mogelijk om twee tot drie maanden op volle zee te blijven.

Uit recent onderzoek is gebleken dat in de 15e en 16e eeuw in de haringvisserij 1 vat zout nodig was op 3 tot 4 vaten haring. Ook alle proviand voor de zeelui, om twee tot drie maanden op volle zee te kunnen blijven, bestond uit gezouten producten. De exacte hoeveelheden zout die werden vervoerd, zijn moeilijk te achterhalen doordat zout vaak als bulkgoed en/of slechts terloops beschreven werd als een van de vele ‘’koloniale producten’’ die men verscheepte. Hoogstwaarschijnlijk heeft de gewoonte om altijd zout en gezouten producten aan boord te nemen, alvorens een lange zeetocht te maken, ertoe geleid dat men regelmatig naliet om dit te vermelden. Er zijn alleen voor de laatste periode van de slavernij, de 19e eeuw, exacte import- en exportcijfers bekend.

Zonder zout geen haring Pekel- of zoute haring werd aan boord van de vissersschepen direct na het kaken gezouten in de zogeheten warbak, met de warleutel, in een verhouding 1 deel zout op 3 of 4 delen haring. Door het osmotische effect onttrok het zout vocht aan de haring, waardoor er een zeer zoute pekel ontstond. De ton werd met een kop zout afgevuld  en afgesloten met een deksel, de haring werd daardoor geheel afgesloten van de buitenlucht, hierdoor werd oxidatie onmogelijk gemaakt. Aan de wal werd de ton opnieuw met zout bijgevuld.   In de ton werkte het zout in op de haring en de bacteriën die op de vis aanwezig waren. De spijsverteringsenzymen in de ton, die waren achtergebleven na het kaken in de rezel/portiersklier van de haring, hadden een zogeheten proteolytisch effect op het visvlees, waardoor het zacht werd. Tegelijk zorgde het zout voor een soort garing van het visvlees. Uiteindelijk kwamen alle chemische processen in de ton tot stilstand.   Daardoor bleef de haring in de ton bij gewone temperaturen lang houdbaar.   De Nederlandse haringindustrie was begin 17e eeuw voor een deel afhankelijk van Antilliaans zout. In de oorlog met Spanje werd Nederland vanaf 1580 afgesneden van de zeeweg naar Frankrijk en Portugal, waar veel zout vandaan kwam (Sétubal). De verovering van Aruba en Bonaire met hun zoutpannen was van essentieel belang.

Mailcitaat december 2021 van auteur en onderzoeker Huib Stam die in 2011 het boek uitbracht ‘HARING, Een liefdesgeschiedenis. Alles over de vis die Nederland groot maakte’. 

Vers water en vee

Door gezout voedsel verloor men geen kostbare tijd met het onderbreken van de zeilreis. Men hoefde niet af te wijken van de koers om op zoek te gaan naar (onbekend) land waar men vers voedsel en water hoopte te kunnen inslaan.

De vele verhalen van schipbreuk en noodgedwongen aan land gaan in onbekende gebieden spreken nog steeds tot onze verbeelding. Hierdoor ontstonden ontmoetingen en botsingen tussen ‘culturen’. Zeker ook omdat men bij het inslaan van vers voedsel niet altijd communiceerde met woorden. Sterker nog, het was gebruikelijk om water en vee te roven. Na een rooftocht kon men aan boord weer genieten van ’vers’ vlees dat niet hard gedroogd en zwart of groen uitgeslagen was.

Een voorbeeld hiervan vinden we in het uit 1628 stammende reisverslag van Piet Hein. Vlak voor de inname van de Zilvervloot, in de maand juli, kon hij op het eiland Sint Vincent, wel water inslaan maar geen vers vlees. Hierop besloot hij het eiland Blanquilla (Isla Blanca) aan te doen omdat hij te horen had gekregen dat op het eiland veel geiten voorkomen. Er werden uiteindelijk 170 geiten en bokken, een voor een, aan boord gebracht. De grotere kwamen in het scheepsruim terecht en de kleinere mochten vrij op het dek rondlopen.

Zelden krijgen we in dit soort beschrijvingen te horen hoe de lokale bevolking reageerde. Bij deze rooftocht weten we dat een scheepsjongen ’zoek’ raakte. De jongen bleef onvindbaar. Terug op zijn schip maakte Piet Hein zich boos: ‘Door een zo’n aap kan ik de hele Zilvervloot verliezen’. Later zou blijken dat de jongen inderdaad, hoogstwaarschijnlijk met hulp van de lokale bevolking, in Spaanse handen gevallen en ondervraagd was. Hierdoor lekt het geheime aanvalsplan van Piet Hein uit. De Spanjaarden besloten hierop om een deel van de Zilvervloot (de Terra Firma vloot) niet uit te laten varen. Het verhaal van Piet Hein toont aan wat de gevolgen kunnen zijn van onvoldoende gezouten (vlees)producten aan boord. De Zilvervloot had ongetwijfeld een hogere opbrengst gekend als Piet Hein niet zo onverstandig was geweest om geiten te gaan roven. Hij had veel beter de geiten kunnen inkopen bij de lokale bevolking van Isla Blanca. Met de roof van de 170 geiten heeft Piet Hein de woede van de bevolking opgeroepen. Die besloten om een van zijn bemanningsleden gevangen te nemen en over te dragen aan de Spanjaarden waarschijnlijk in ruil voor (los)geld of goederen. Hierdoor werd de geheime missie van Piet Heinsvloot verraden. Het gevangen nemen of gijzelen van de rovers was een tactiek van de lokale bevolking om de schade vergoed te krijgen. De gevangen genomen bemanningsleden werden aangeboden

Zilvervloot: de Terra Firma- & Sint Jansvloot Ieder jaar zeilden twee Spaanse vloten naar de Amerikaanse wateren. Een zilvervloot bestond uit twaalf galjoenen die verdeeld waren in vier smaldelen. De Terra Firma vloot voer in de maand april naar het vasteland van Zuid-Amerika en ging in hetzelfde jaar weer terug. De Sint Jans vloot (Nieuw-Spanje vloot) zeilde in juni uit en ging naar Honduras en Veracruz in Mexico (Nieuw-Spanje) om zilver op te halen. De vloot wachtte daar het juiste seizoen af en voer dan in het volgende jaar weer terug. In juli zette de vloot koers richting Havana (Cuba) waar zij ter hoogte van Kaap San Antonio de Sint Jans vloot van het jaar daarvoor weer ontmoette. Elk jaar opnieuw, rond eind augustus, werd vanuit de haven van Havana, gezamenlijk de thuisreis naar Spanje aanvaard.     
Expeditiekosten   Stadhouder Frederik Hendrik ontving 700.000 (10%) en de 19 bewindshebbers (Heren XIX) van de (WIC) onderneming ieder 37.000 gulden (iets meer dan 0,5%). Piet Hein kreeg 70.000 gulden (1%) en twee gouden penningen van rond de 1.500 gulden, de matrozen kregen 80.000 (400 matrozen ieder 200 gulden) en 700.000 (10% voor het dek- en burgerpersoneel en de officieren). Deze penningen zijn gemaakt van goud dat op de Zilvervloot was aangetroffen. Het nettobedrag kan nog verder geslonken zijn doordat de aandeelhouders 35% uit de opbrengst kregen en 15% uit de winst van de Zilvervloot. Nergens is duidelijk terug te vinden over welke opbrengst of welke winst dit berekend moet worden. Het is echter niet aannemelijk dat de aandeelhouders een hoger bedrag uitgekeerd hebben gekregen dan Piet Hein of de Heren XIX die bedragen ontvingen tussen de 3.5000 tot 7.0000 gulden. Het verdelen van de buit leidde tot ruzies. Niemand was tevreden over de aparte berekening van bruto- en nettowinst en het eigen aandeel in de opbrengst. De matrozen liepen rellend naar het Amsterdamse West-Indisch Huis toen ze hoorden dat ze ’slechts” een eenmalige uitkering van ongeveer 200 gulden zouden ontvangen, gebaseerd op 17 keer hun maandsalaris van 12 gulden.  

Opbrengst Spaanse Zilvervloot (1628)

Na een week inventariseren bleek de buit te bestaan uit:

 – goud: 66 pond

 – zilver: 177.000 pond

 – geld: ‘’Spaanse matten’’

– huiden: 37.000 stuks

 – parelen: 1.000 stuks

– zilverwerk: verschillende kistjes en (zilveren) sieraden plus crucifixen

– weefsels, tapijten en verfstoffen (indigo (blauwe) en cochenille (rode verfstof))

– tropische producten: appeltjes van oranje

– Kisten met: Chinese zijde en -porselein

– peper baaltjes suiker in kistjes

– Gouden drinkbeker & andere persoonlijke (benavides) bezittingen (papagaai & maîtresse)

– kruiden

– wijn

– chocolade

De lading werd verschillend getaxeerd, tussen de 11,5 en 14 miljoen. De vloot had alleen al aan zilver (177.000 pond) een waarde van 8 miljoen gulden. Daarnaast bestond de buit uit tientallen kilo’s goud, duizenden parels en zelfs een papagaai. De uiteindelijke veiling in Amsterdam bracht bijna 12 miljoen (11.509.524) gulden op. Na aftrek van een ongeloofwaardig groot bedrag aan expeditiekosten (bijna 7 miljoen) bleef een nettowinst van 5 miljoen over voor de private onderneming van de West Indische Compagnie. Indien de Terra Firma soortgelijke waardevolle goederen aan boord had als de Sint Jansvloot (ruim 11 miljoen gulden) dan kan gesteld worden dat iedere geit, van de 170, ruim 60.000 gulden heeft gekost. 

5. Zoutziederij in de praktijk

6. zoutziederij DE PAUW Singel Amsterdam

7 Haringkar Amsterdam Centrum (De Kolk). De haringvisserij is al vanaf de 15e eeuw een hele belangrijke Nederlandse inkomstenbron.

7. Reclame voor Haring. ’Ze zijn er weer’.

8. De roof van de Zilvervloot in 1628  door Piet Hein kende ook verliespost van miljoenen guldens!  De Terra Firmavloot werd niet overmeesterd omdat ze dat jaar niet uitvoer. Door het roven van vers voedsel en water was bij de Spanjaarden bekend geworden wat het doel van de Piet Hein vloot was in het Caribisch gebied.