Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis

2e herzien en geactualiseerde druk, (1e druk: ISBN 978-90-74897-73-0) Alle rechten voorbehouden.

Boi Antoin en Cees Luckhardt

DEEL 4 DE CONCURRENTIESTRIJD

Het verhaal van Piet Hein en de Zilvervloot toont aan wat de gevolgen konden zijn van onvoldoende gezouten (vlees)producten aan boord. De roof van de Spaanse Zilvervloot had hoogstwaarschijnlijk een veel hogere opbrengst gehad als Piet Hein niet zo onverstandig was geweest om geiten te gaan roven. Hij had er dan wel op toe moeten zien dat zijn matrozen de geiten gingen kopen bij de lokale bevolking van Isla Blanca. Met de roof van de 170 geiten heeft Piet Hein de woede van de bevolking opgeroepen. Die besloten om één van zijn bemanningsleden gevangen te nemen en over te dragen aan de Spanjaarden. Hierdoor werd de geheime missie van Piet Heinsvloot verraden. Hoewel kopen en ruilen ook voorkwam, was roven en stelen een veel voorkomende manier om proviand in te slaan. Bij de roof van de Zilvervloot blijkt het een verliespost te hebben opgeleverd. Het roven van 170 geiten heeft voorkomen dat de rijk gevulde Terra Firmavloot werd ingenomen.

Een manier om een lange zeereis vol te houden was om halverwege de reis een eigen verversingsstation op te richten. ‘Kaap de Goede Hoop’ aan de Zuid-Afrikaanse kust is een voorbeeld hiervan. Het station werd opgericht vanuit de praktische ervaringen van de lange zeereizen. Een Nederlandse expeditie die in 1595 rond de evenaar voer, beschrijft die ervaring: ‘Die groote hitte heeft ons hier onse victualie bedorven, onse ghesouten Visch, oock ’t Vleys is stinckende geworden, ons Besquijt is schimmelachtich geworden ende bedorven, ons Boter smolt als dunne Olie, somma door al dit is ons volck sieck gheworden ende veel ghestorven’. Naar: Verhael vande Reyse bij de Hollandtsche Schepen ghedaen naar Oost Indien / haer avondtuer ende succes´.

Inscheping van proviand

De schepen namen voor ieder matroos een bepaalde hoeveelheid ingemaakte groente, (boven een vuur) gerookt vlees en (zon)gedroogde vis in de vorm van (rauwe) ham of stokvis mee. Deze gezouten producten gingen door de gebrekkige kennis van conserveren toch na verloop van enige maanden rotten en stinken doordat de tropische hitte ook gezouten producten laat bederven. In de Gouden Eeuw ontving ieder bemanningslid 21 pond kaas die onaangebroken en donker bewaard voor langere tijd als ‘zee-voedsel’ diende.

KAAS Kaas is een product dat, met behulp van zout, ontstaat uit melk. Aan de melk voegt men stremsel en zuursel toe zodat de eiwitten in de melk gaan samenklonteren. Hierdoor ontstaat de wrongel die in een zout water pekel gedompeld wordt. Tijdens de productie van kaas geeft het pekelen niet alleen stevigheid maar, nog belangrijker, de smaak aan kaas. Kaas zonder zout is smakeloos. Hoe langer het zout zijn werking kan en mag hebben, hoe langer gerijpt hoe ‘’voller’’ de smaak. Bij jonge kaas is het zout 4 weken de tijd gegeven om zijn smaakmakende werking te vervullen. Bij oude kaas is de smaak in 10 tot 12 maanden gerijpt. Overjarige kaas kent zoutsteentjes of –kristallen waardoor de kaas makkelijk brokkelt. Nederland exporteerde al in de Middeleeuwen kaas naar het buitenland. De beroemde Alkmaarse kaaswaag dateert dan ook van 1581. Vanaf de Gouden Eeuw zou Nederland in het buitenland bekend staan als ‘het Kaasland’.

De concurrentiestrijd tussen de mogendheden

 De Tachtigjarige oorlog (1568-1648) 

De strijd die de Nederlanden vanaf 1568 was gaan voeren tegen Koning Filips II van Spanje was vooral gericht op het bereiken van een vrijhandel. De vaak benoemde godsdiensttwist tussen katholieken (Spanje) en protestanten (Nederlanden), met in 1566 de ‘Beeldenstorm’, was een ondergeschikt strijdmotief volgens historici als Wennekes en Postma.

In 1556 was het gebied dat we nu kennen als het huidige Nederland , samen met het land ten zuiden, dat nu België en Luxemburg heet en delen van Noord-Frankrijk, van vader op zoon overgedragen aan Filips II. Het hele gebied bestond uit 17 provincies en werd ‘de Lage Landen’ genoemd. Vanuit Brussel werd het bestuurt door een Spaanse regering. Doordat deze nieuwe Habsburgse koning van Spanje  als heer der Nederlanden liever gebruikt van Spanjaarden als raadgevers verslechterde de relatie tussen Filips II en de Nederlandse adel.  

In 1579 verenigden 7 noordelijke gewesten zich in de Unie van Utrecht om zich gezamenlijk, vanuit dit bondgenootschap, te verzetten tegen de Spaanse machthebber. Het jaar erna zette Filips II niet alleen een prijs op het hoofd van Willem van Oranje, maar liet ook een verbod ingaan voor de Nederlandse zout- en handelsschepen om Spaanse en Portugese havens te bezoeken. De Nederlanders raakten hierdoor de rol kwijt van beheerder van de uitwisseling en transport van Portugese goederen naar de Oostzeelanden/Baltische staten.

Nog een jaar later zweerde de Staten Generaal de gehoorzaamheid aan de Spaanse koning af in het Plakkaat van Verlatinghe (1581). De latere moord op Willem van Oranje kon het streven naar onafhankelijkheid van de Noordelijke Gewesten niet breken. De nieuwe Staat der Nederlanden ging snel tot de vijf grote zeemogendheden behoren die elkaar bevochten in de ’Nieuwe Wereld’.

Met het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) tegen Spanje nam in de Nederlanden de druk toe om op zoek te gaan naar nieuwe zoutleveranciers. De zouthandelaren hadden Amsterdam in de 16e eeuw tot hun internationale handelscentrum gemaakt en intensiveerden direct na het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog hun zoektocht naar overzeese gebieden waar hun handelswaar geproduceerd kon worden. Sommige Afrikaanse en Caribische landen stonden inmiddels bekend als zout(ei)landen.

In 1569 waren de eerste drie schepen uit Vlissingen in Panama verschenen om daar zout te zoeken. De druk om buiten Europa op zoek te gaan naar zout werd vooral na 1580 enorm groot. In dat jaar kwam Portugal, door problemen rond de erfopvolging, onder Spaans gezag. De Spaanse koning maakte meteen van de gelegenheid gebruik om een verbod in te stellen voor Nederlandse schepen om zout te halen in de Portugese haven van Setúbal. Voor de Nederlandse opstandige gewesten werd het bijna onmogelijk om zout aangeleverd te blijven krijgen van de Portugese zoutleveranciers. De Spaanse koning liet het verbod voor Nederlandse schepen uiteindelijk gelden voor alle Spaanse en Portugese havens.

Nog in het zelfde jaar dat het Spaanse verbod was ingegaan, gingen de Hollanders het benodigde zout halen op de Afrikaanse Kaapverdische eilanden. Hier konden ze vanaf 1580, bijna vijftig jaar lang, zout halen voordat ze in 1627 verdreven werden door de Spanjaarden. Waarna een van de  zouteiland voortaan ‘Isla de Mayo’ is gaan heten.

Vijf jaar na de afkondiging van het handelsverbod voor alle Nederlandse schepen toonde Filips II dat hij naleving van het verbod kon afdwingen. Hij liet in 1585 ongeveer honderd Nederlandse schepen in Lissabon en Setúbal (Aveiro) in beslag nemen.

De druk op de Nederlandse zouthandelaars om te zoeken naar zoutgebieden in het Caribisch gebied nam hierdoor nog verder toe. Vanaf 1590 gingen ze massaal naar ‘de Nieuwe Wereld’ op zoek naar zout. Door de verschillende Nederlandse expedities werden allerlei nieuwe zout vindplaatsen ontdekt.

Kaapverdische eilanden De 17e eeuwse geschiedschrijver Emanuel van Meteren schrijft over deze Eilanden als: „De Soute Eylanden’’ ……… daer sy op de clippen seer veel goet sout vonden dat vant opghesmeten water uyter zee aldaer door de hitte van der sonne gecongeleert ofte gebacken wort, dat welke seer fijn wit ende sterck is, beter dan eenich ander … ende dat en cost aldaer niet dan het halen laden ende brengen”.  

Tegelijkertijd kondigde de Spaanse kroon opnieuw het verbod af dat nog eens in 1598 werd herhaald. Dit herhaaldelijk afkondigen duidt erop dat men in de praktijk moeite had met het naleven van het handelsverbod. Nederlandse schepen wisten het verbod te ontlopen door onder Deense, Duitse of andere vreemde vlag te varen en te werken met valse papieren. Deze mogelijkheden waren  vergroot met de publicatie in 1595 van een Handelsvadeccum (Itnerario) geschreven door Jan Huyghen van Linschoten waarin reiskaarten waren opgenomen.

Van zijn hand verscheen een jaar later een boek, gebaseerd op Spaanse en Portugese reisverslagen; ‘’Beschryvinghe van America (mitsgaders de deelen der selver)’’. Huyghen geeft hierin een beschrijving van wat er dan allemaal bekend is over de ‘Nieuwe Wereld’’. Hij beschrijft de zoutpannen aan de Peruaanse kust als: ‘’dat men ghenoechsaem geheel Spaengien ende Italien daer mede mocht besorghen, ende daer soude noch over blyven’’.

Huyghen gaf exacte informatie over vindplaatsen van specerijen, ’veilige’ vaarroutes en havens door de verzamelplaatsen van Spaanse en Portugese schepen op hun route naar de Oost en West te benoemen.

De Nederlanders lieten zich in hun expansiedrift niet beperken door maatregelen als die van 1591 waarin Filips II het contract voor de Europese doorverkoop van specerijen gaf aan Duitsland, Spanje en Portugal. Die houding van de Nederlanders werd mede veroorzaakt door handelingen van de Spanjaarden. Die hadden op 10 augustus 1585 Antwerpen heroverd waardoor duizenden handelaren hun toevlucht zochten in de Noordelijke Nederlanden. Ze vestigden zich in Middelburg, Leiden, Haarlem en Amsterdam en tal van andere steden. Behalve hun kapitaal namen ze ook, kennis, ervaring, handelsschepen en internationale relatienetwerken mee.

Het gevolg was dat de rol van Antwerpen als stapelmarkt, die zij ooit van Brugge had overgenomen, over ging naar Amsterdam. De Staten van Holland en Zeeland moedigden de Antwerpenaren aan om zich te vestiging in de Nederlanden door middel van een vrij toelatingsbeleid en godsdienstvrijheid. De Staten stelden vestigingspremies, huursubsidies en belastingvoordelen beschikbaar. Zeeland liet zelfs schepen varen tussen Middelburg en Antwerpen om emigranten op te halen. In steden als Leiden, Middelburg en Haarlem bestond in de loop der tijd de helft van de bevolking uit vluchtelingen, In Amsterdam, Gouda en Dordrecht was een derde deel van de bevolking vluchteling. Behalve Vlamingen, waren dit ook Walen, Engelse en Duitse protestanten, Franse hugenoten en Spaanse en Portugese joden. In de Noordelijke steden vonden de laatste groepen de godsdienstvrijheid die kenmerkend en vooral noodzakelijk was voor de vrije handel en zeevaart.

Illustraties:

– Kaas uit het vuistje (reclame). Nederland exporteerde al in de Middeleeuwen kaas naar het buitenland. De beroemde Alkmaarse kaaswaag dateert dan ook van 1581. Vanaf de Gouden Eeuw zou Nederland in het buitenland bekend staan als ‘het Kaasland’. Voor elke WIC-matroos werd vanaf Texel een kaas van 21 pond mee genomen op de vaart naar het Caribisch gebied als ‘zee-voedsel’.

– Het PLAKKAAT VAN VERLATINGE 1581 heeft naam verworven als ‘een van de grote historische documenten van de klassieke vrijheidsrechten’. Bijzonder als men bedenkt dat nog geen dertig jaar later Nederland zich intensief ging mengen in de slavenhandel en zelfs korte tijd domineerde.

– Zoutladen op de Kaapverdische eilanden, die ook wel de ‘Soute Eylanden’ werden genoemd eilanden