80 JARIGE OORLOG IN HET CARIBISCH GEBIED

DEEL 2 PLAKKAATBOEKENSERIE

Kort nadat Curaçao was overgenomen van de Spanjaarden in 1634, en Sint Maarten juist verloren was aan de Spanjaarden in 1633 werd de directeur van Sint Maarten: Jan Claeszoon van Campen naar Curaçao gestuurd om een functie te vervullen als zout productie expert.  Bijna tien jaar na de plotselinge dood van Van Campen in 1642, nam Petrus Stuyvesant zijn functie over. In datzelfde jaar werd in oktober Bonaire voor korte tijd (anderhalve week) terug ingenomen door de Spanjaarden en weer verlaten nadat ze de zoutproductie vrijwel onmogelijk hadden gemaakt.

Het was namelijk tot in de 19e eeuw van militair strategische belang om de tegenstander telkens af te snijden van zijn zoutvoorziening. Tijdens de Tachtig jarige oorlog tussen Spanje en Nederland gebeurde dit ook. Nederlandse zoutschepen werden door de Spanjaarden min of meer uit Europa geduwd en gedwongen om steeds verder het Caribisch gebied in te gaan om een zoutlading te bemachtigen voor de Nederlandse oorlogsschepen en handel in haring, kaas en andere gezouten producten.  Zout was immers ‘de wind in de zeilen’ van oorlogsvloten, ze konden met de gezouten producten lang op zee blijven en werden zo niet gedwongen om aan land te gaan in (onbekend) gebieden om levensmiddelen in te slaan voor de bemanning. Pas in de 19e eeuw werden gezouten producten zoals haring, stokvis, ham en zuurkool aangevuld en uiteindelijk grotendeels vervangen, met de uitvinding van conserveren in blik, ijs-, koel- en vrieskasten. Tot dan eet men ook op het land eigenlijk alleen in de slachtmaand (november) vers vlees en weet men voedingsmiddelen te verduurzamen met pekelen, inzuren, roken en drogen.

Elke techniek had als doel één of meerdere oorzaken van rotting, veroorzaakt door vocht, zuurstof, warmte of gisting tegen te gaan. In een warm klimaat kan men niet, zoals in het Nederlandse gematigde klimaat, volstaan met een warme koele, droge en donkere kelder om producten als aardappelen, wortelen en rapen maandenlang voldoende goed te bewaren zonder enige verdere zorg. Drogen van vis, vlees en fruit vraagt om een zware en soms lichte bewerking met zout. Waarna het vaak ook nog moest worden gerookt en uitgehangen. Voor bepaalde als varkensvetspek en (zuur)kool gebruikte men een zoutvat. Ook was gebruik om bepaalde groente als snijbonen in het zout te leggen.  

 

Het zouten en drogen van verse vis is nog steeds gebruikelijk. Hier is het zouten gefotografeerd van een zwaardvis op het eiland Sal (Kaapverdië) in 2017 (door Cees Luckhardt)

BONAIRE ALS ZOUTLAAD PLAATS

Hoe belang van zout voor de Nederlandse scheepvaart en (wereld)handel is direct terug te vinden in de plakkaatboeken. Het is een bijzonder en interessant aspect dat vrijwel direct aanbod komt op de eerste bladzijden van het plakkaatboek.

In de instructie nummer 12 uit 1640 is te lezen: ‘dat op de zoutpannen, zoo daer als op Buenairo, goed toezicht gehouden moet worden dat in de drooge tijt sooveel souts gemaeckt (vergaedert) ende op ’t droge gebrachdt ende geconserveert opdat alle aencomende scheepen zowel van de Compagnie als particuliere daarvan worden voorzien. Zodat ze niet leedich van daer vertrekken ende elders haere soutlaedinge te souken’. (p.5)

Deze uit 1640 stammende instructie van de Amsterdamse kamer van de WIC dat alle op Bonaire en Curacao aankomende schepen, ongeacht WIC of particulier, voorzien moeten worden van zout zodat ze niet leeg vertrekken en elders op zoek gaan een zoutlading vertelt ons dat zout voor de Republiek en haar wereldhandelstad Amsterdam van groot belang was. Vooral moest voorkomen worden dat schepen leeg vertrokken van Bonaire en op een andere plek (in het Caribisch gebied) opzoek zouden gaan naar een zoutlading (als ballast) voordat ze naar Nederland terug varen. 

CURAÇAO KOLONIALISEREN

Ook is het ontstaan van een vestigingskolonie op Curaçao terug te lezen in de plakkaten. Vrijwel direct na de bezetting in 1634 van het eiland bleek er in de Republiek belangstelling te bestaan voor kolonisatieprojecten. Zo werden er verzoeken ingediend om huisgezinnen naar Curaçao te sturen om tabak, katoen en vruchten te verbouwen. Ook werden op het eiland zoutpannen aangelegd. Dit besluit vormde samen met de maatregelen om vrije kolonisten als landbouwers aan te moedigen de basis voor de ontwikkeling van een samenleving op Curaçao waarin vrijen en slaafgemaakten een rol zouden gaan spelen.

BONAIRE 1642 & 1643: WAETER- EN ZOUTHAELDERS

Na al benoemde aanval en korte bezetting door de Spanjaarden in oktober 1642, als vergelding voor een eerdere aanval van Nederlanders op het Maracaibo Meer in Venezuela, worden door de Spanjaarden vernielingen aangebracht ‘aan de soutstellinge en het fort’. Direct na de Spaanse bezetting nemen de Nederlanders Bonaire weer in. Een half jaar later is te lezen, op 13 maart 1643,  ‘dat de Spaeniarden op Bonnairo alles vernielt hebben’. Daarvoor, begin januari 1643,  krijgen de Heeren Raiden des eilants Curacao, de opdracht van de Edele Heeren Bewinthebberen uit Amsterdam de opdracht dat ze het eiland Bonaire moeten behouden. Ze ordoneren daarom om de nodige reparaties uit te voeren aan het fort. Om zo de vijand geen nestelplaetse te geven om aanvallen uit te voeren vanaf de vaste kust (Venezuela). Bij een dergelijke Spaanse aanval op Aruba hebben de indiaenen van Aruba ‘ons int gesichte des vijants slefs geen geringe diensten gedaen’ (p.8)

Naast de instructie om geen nieuw fort te bouwen, maar het huidige fort Tolckxborch te herstellen is in de resolutie van 6 januari 1643 ook te lezen dat er voorlopig geen nieuwe ‘’soutstellinge’ moeten worden ingericht. Door het gebrek ‘van cruywagens’ ‘kan in het sout verzamelen niets gedaan’. Wel verschijnen er enige southaelders op Bonaire, uit Brasill en elders, die cruywagens en ander gereedschap mee brengen. Men krijgt de instructie om het sout op het eiland te bewaren voor de Compagnie en zodra de gelegenheid zich voordoet deze met een sloep naar de schepen te brengen die bij het eiland verschijnen en ‘met enig volk continu daar te houden tot nadere ordre uyt het vaderlandt’ (p.9)

WAETERHAELDERS & AANVALLEN DER INDIAENEN

Het feit dat er een gebrek aan cruywagens is maakt ook dat het huidige fort niet ín ‘voorgaende posture’ gebracht kan worden. Het fort op Bonaire moet een defensiefunctie vervullen voor de ‘waeterhaelders’ en dus is ‘enige bezetting’ van het fort nodig die beschermen moet gaan bieden tegen aanvallen der indiaenen die met hun kleine snelle kano’s (pirague) heel goed in ondiep water gebruikt kunnen worden om ‘enige gevangenen te mogen terug krijgen’. Om te beschermen tegen dit soort aanvallen moet de ruyterwacht rond haar te bouwen huis op Bonaire een omheining bouwen (pallissaden).

GETROUWICHEIT

In de resolutie spreekt men dus over de inheemse Bonairiaanse bevolking die proberen gevangenen ‘terug te mogen krijgen’ terwijl tegelijkertijd gesproken wordt over ‘de indianen van Aruba’ die een grote dienst hebben vervult en dit nog zullen doen in de aanslagen op de vaste kust. Hen moet gevraagd worden of ze met hun vee hier op het eiland willen komen wonen. De ‘getrouwichheit neffens ons’ worden geroemd waarmee vijandige aanvallen kunnen worden afgeslagen en door hun bezetting van Bonaire de ‘soutvegarde der inboorlingen’ te continueren zonder een fort.

Een maand later, in februari 1643, is een resolutie opgesteld waarin de opdracht beschreven staat om een inspectie van de zoutpannen op Bonaire uit te voeren. Het jacht de Cemphaen blijkt na allerlei belangrijke taken, waaronder tijdens de hongersnood met een groot deel van het garnizoen naar andere eilanden te zijn gevaren opzoek naar voedsel enkel nog te gebruiken als ‘een wacht aent eilant Bonairo te leggen’ (p. 11). Omdat het jacht niet meer geschikt is om personeelsleden naar het vaderlant te brengen besluit men om het ‘tot den overloop toe te slopen ende hier tott een onderlegger te gebruicken’. Mogelijk wil men hiermee zoveel zeggen dat het jacht voor het eiland als buffer is komen te liggen nadat het ontdaan is van mast en zeilen.  

TOESTEMMING IS NOODZAKELIJK

Eind februari blijkt het nodig om een resolutie op te stellen waarin men aangeeft dat het verbod is  om Compagnie ’personeel’ in te zetten of te huren zonder toestemming en voorkennis ‘van de Directeur of de Raedt daartoe verzocht hebbende’. Om gebruik te maken van de ‘vrijgemaeckte’, waaronder verstaan moet worden ‘niet alleen de Compagnie dienaers, maar ook indiaenen en swartten’, is het noodzakelijk om toestemming te vragen van de Directeur en/of de Raedt. Dit is een voorbeeld van een resolutie die mogelijk niet nageleefd werd op de eilanden Bonaire en Aruba, niet alleen omdat het enige tijd zal hebben geduurd voordat deze regel daar bekend werd, maar ook omdat het vragen van toestemming een moeizame lang onderweg procedure zal zijn geweest.

Hier de erbarmelijke staat van een van weinige overgebleven originele brieven van de vice-directeur van Curaçao Matthias Beck van 10 september 1659

THE CURACAO PAPERS & PLAKKATEN
Hoewel de Papers geen compleet archief representeren over Curaçao, Bonaire and Aruba, zijn ze van significant belang omdat ze een aanvulling zijn op de kennis die we hebben over de WIC activiteiten in het Caribisch gebied. Ze geven ook een helder beeld over de groeiende commerciële relatie tussen de eilanden en Nieuw Nederland.  
CURAÇAO & HAAR ONDERHORIGHEDEN Bijna alle besluiten en wetten die geformuleerd staan in de plakkaten zijn in de periode 1638-1816 zijn van toepassing op Curacao en haar onderhorigheden. Dat wil zeggen niet alleen Curacao maar ook de eilanden Bonaire en Aruba. In dit onderzoek is gepoogd alle besluiten en wetten te distilleren die specifiek van toepassing en (mogelijk) van invloed zijn geweest op Bonaire en het dagelijks leven van haar vrije bewoners en onvrije slaafgemaakten.

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten’ (www.fondsbjp.nl). Cees Luckhardt heeft van het Fonds BJPd een uitvoeringssubsidie ontvangen vanuit de Regeling Onderzoeksjournalistiek. De eerste serie van zes artikelen verscheen eerder dit jaar in het Antilliaans Dagblad.