LEEFREGELS VOOR DE EILANDEN

DEEL 3 PLAKKAATBOEKENSERIE

In een van de oudste plakkaten uit maart 1643 zijn allerlei verboden beschreven die verschillende zaken regelen voor het dagelijks leven van de kolonisten, slaafgemaakten en oorspronkelijke bewoners. Deze verboden zullen op de eilanden vorm geven aan hoe deze drie groepen bewoners de komende eeuwen van Nederlandse kolonisatie naast en met elkaar samen moeten leven en werken. In dezelfde maand beschrijft men helder het (enige) nut van Bonaire voor de Compagnie.

VERBOD OP JAGEN, LIJFSTRAFFEN & LEVEN LEYDEN MET VROUWEN OF DOCHTERS VAN ‘DIENSTBAERE SWARTEN’

Lijfstraffen zullen opgelegd worden aan ieder die besluit om op het Compagnie-vee te gaan jagen. Het is verboden om beesten zoals paarden, geyten, schaepen en varkens te vangen of doden of op een ander manier te  beschadigen. Daarnaast is het niet toegestaan om ‘de tuinen van de indianen’ te bederven, vernielen of beschadigen en mag men ook de ‘dienstbaere swarten niet aan lijf beschadigen en nog minder met hun vrouwen of dochters eenige oneerlicke conversatie ofte leven leyden’ (10 maart 1643, p.16).  

De resolutie van 13 maart 1643 beschrijft naast hongersnoot, doordat uit het vaderlandt geen levensmiddelen (victualien) worden aangeleverd, dat het eiland Bonaire vooral, of eigenlijk enkel, van belang is vanwege haar natuurlijke zoutpannen. Doordat de Spanjaarden de gereedschappen voor het winnen van zout hebben vernielt, schrijft men ‘sonder welcke ’t gemelte eilant de Compagnie onnut is’ (p.22).  ‘De vijand heeft het eiland Bonnairo verlaten en heeft de forten geslecht, de paarden vernielt, de stellingen en de materialen tot benefitie des souts verbrand’. Allerlei materialen, noodzakelijk voor de zoutwinning, ontbreken zoals kruiwagens, schoppen, planken, deelen, ‘en oock volck om het de seizoenen zout te vergaren (verzamelen)’. 

Behalve dat Bonaire de omschrijving krijgt ‘hier komen enige schepen om soutlandunge’ kan slechts een enkele keer een beschrijving gevonden worden van Bonaire als verversingsstation waar naast zout (als ballast) ook drinkwater kan worden gehaald door ‘waeterhaelders’ ‘die bescherming nodig hebben tegen een aenvall der indiaenen’ (p.9). Vanwege de hongersnood krijgt een schipper de opdracht om naar  Nieuw Nederlant te zeilen om meel en potspijsen te halen. Nieuw Nederland is een provincie in de Amerika’s met Nieuw Amsterdam, het huidige New York, die tegenwoordig de regio omvat met de staten: New York, New Jersey en Delaware.

We weten nu dat het eiland zeker negentien drinkwaterbronnen kent. In de 16e eeuw kregen de Spanjaarden van de oorspronkelijke inheemse bevolking echter te horen dat hier geen drinkwaterbronnen waren. Hierdoor bestempelde ze kort na hun bezoek het eiland Bonaire als ‘isla inutiles’. In de 17e eeuw wisten de eerste Nederlandse kolonisten wel enkele drinkwaterbronnen ’te vinden’ hoogstwaarschijnlijk met hulp van de lokale oorspronkelijke bewoners.

MATROZEN WORDEN GEVORDERD

Ondertussen moet op Curacao het fort Amsterdam bemand blijven door tachtig soldaten en vijfentwintig matrozen ter bescherming tegen ‘caepers’. Het ‘oudste volk’ zal naar het vaderlandt gezonden worden in verband met de hongersnood door het te kort aan levensmiddelen. Dit staat beschreven in een resolutie die een week later verschijnt. ‘Compagniedienaren, die vijftien maanden hier in het land zijn geweest, worden bestempelt als ‘oude volck’,  hen wordt toegestaan om naar het vaderlandt te gaan, nieuw personeel zal worden aangetrokken uit de vier, net uit Brasil aangekomen,  Compagnie schepen die hier komen om zout te laden. ‘De matrozen op de aanwezige soutscheepen, die nog geen vijf maanden in dienst zijn van de Compagnie, zullen gevorderd worden om op het eiland te blijven’.

20 maart 1643 Het schip/jacht Catt dat naar het vaderland vaart zal ook verslag moeten uitbrengen over de ‘hongertijt’ en om hulp moeten vragen vanwege het ‘gebreck van victualien’ (levensmiddelen). Men constateert dat de vier gearriveerde soutscheepen verlichting brengen voor ‘de oudste Compagnie dienaren’ en een beperkte redding ‘voor de  aanstaande hongersnoot en groote miserie’. Wat de matrozen van de net aangekomen vier Compagnie-schepen vinden van het feit dat ze op Curacao gevorderd worden en dus moeten blijven als nieuw personeel terwijl er hongersnood dreigt komt niet terug in de plakkaten, ook niet in latere berichten. 

INDIANEN MOETEN DISCIPLINE BIJGEBRACHT

Men geconstateerd in maart 1643 dat het getal van de indianen van Aruba en die van Bonnairo met de helft is vermeerderd, en ‘dat ze veel tijts int landt rijden tegen onze orders en bevel’. Voor de diensten die hen opgedragen worden ‘te veel tijt neemen eer se haer werderom herwaets keren, paarden inrijden, vernielen der beesten en andersints, hetgeen zoveel als mogelijk is te voorkomen’.

Hierop besluit men om de indianen ten diensten van de Compagnie en tot nutte van dit eilant wederom onder de disciplyne te brengen waar ze ondergehouden zijn onder van Walbeeck’. De oorspronkelijke bewoners moeten ‘dagelijks, als de nood en dienst van de Compagnie dit vraagt of vereist het land in rijden’. Om de discipline onder de oorspronkelijke bewoners (indianen)terug te brengen omdat ze dus tegen de orders en bevelen in handelen en te veel tijd nemen om orders uit te voeren worden twee personen aangesteld op Bonaire. Heymen Meurs van Essen krijgt de opdracht om de verbetering van deze dienst in te stellen samen met Thonis Jansen van Durgerdam. De eerste zal daarvoor een loon ontvangen van acht gulden en de ander van vier gulden per maand.

COMPAGNIES NEGROS NAAR BONAIRE

14 april 1643 wordt op Curacao het besluit genomen ‘om alle Compagnies negros naar Bonaire te zenden om zout te rapen’ voor de vier Compagnie zoutschepen die aangekomen zijn uit Brasil. Ook is de opdracht gegeven om de nieuwe stellingen te beschermen, ‘materialen en werckers daar te zenden en daar te houden tot nadere orders volgen uit het vaderland’. Als brandwacht zal het jacht de Paroquiet geplaatst worden. De door de Spanjaarden afgebrande forten moet men ‘hertimmeren’ aangezien de middelen ontbreken om ze volledig te herbouwen. De officiële WIC-exploitatie van Bonaire zou nog enkele jaren op zich laten wachten. Maar het is aannemelijk dat de schepen die Bonaire aandeden het eiland ook gebruikten om vers vlees, hout en vers drinkwater in te slaan. Het eiland beschikte over verschillende drinkwaterbronnen, zoals Fontein. In 1643 werden de eerste extra handen naar het eiland gestuurd om het Bonairiaanse zout op te scheppen. De vicedirecteur van Curaçao zond tijdelijk veertig slaven naar Bonaire om zout te vergaren voor Nederlandse schepen.32 (p.75)

LEVENSMIDDELEN VOOR DE SOUTWERCKENDEN

De ‘dienstbaere swarten’ moeten levensmiddelen krijgen uit de voorraad die uit Nieuw Nederland komt zoals in het verleden gebruikelijk met meel, bonen en (gezouten) vis. Het is noodzakelijk  ‘dat die inde soutpannen werckende behoorlick voetsel hebben’ er is daarom goedkeuring gegeven om  kano’s (schaloup) te sturen naar de eilanden Aves en Rocas ‘om, zo het mogelijk is, enige schildpadden voor deze negros te vangen’ die op deze eilanden in de maanden mei en juni aan land komen.

VEERTIG ‘NEGROS’ & TWEE á DRIE VREEMDE INDIANEN OP BONAIRE

Een maand later, verschijnt opnieuw een resolutie afkomstig uit Fort Amsterdam op Curacao over Bonaire. Het zout dat op Bonaire in voorraad is moet met de (provisorisch) gemaakte stellingen beschermd tegen vijanden en vreemden. ‘Een goede partij zout moet geraapt door de ongeveer veertig Compagnie negros’.

‘Er zijn daar twee á drie vreemde indianen gespeurtwaarvan niet bekend is of ze daar zijn gelaten in opdracht van de Spanjaarden of dat ze juist zijn gevlucht’. Daarom is meer versterking van het eiland nodig ‘zolang de negros daar aan het werk zijn’. Met dit doel is de opdracht gegeven om op Bonaire drie á vier ruiters te houden met acht tot tien soldaten om de wacht te houden ‘om te voorkomen dat de negros overrompeld worden of weglopen’. Het vermoedde is dat de twee á drie indianen een (vijandig) vaartuig verwachten waardoor het noodzakelijk is het toezicht te versterken en de belangen van de Compagnie te beschermen. De Compagnie stuurt daarom een zekere Pieter Fredrickx van Maegdenborch naar Bonaire.

Opnieuw neemt men het besluit, op 19 mei 1643, om levensmiddelen (vooral schildpadden) te verkrijgen ‘voor de negros inde soutpanne’. Het tekort aan levensmiddelen is nog groter geworden en dus stuurt men ‘nogeens een volk naar Rocas ende Aves’. Er worden zestien soldaten toegevoegd aan de groep die al eerder onderweg is gegaan naar deze eilanden. Ze gaan juist daar naartoe omdat ook op Sint Maarten geen levensmiddelen te krijgen zijn. Daar liggen nu vierentwintig schepen die niets aan etenswaar konden verzamelen.

Nederlandse zouthalers in actie op de Kaapverdische eilanden, die ze de bijnaam ‘Hollandse zouteilanden’ gaven. Uiteindelijk werden de Nederlandse zouthalers uit steden als Hoorn en Enkhuizen ook hier tijdens allerlei oorlogshandelinge verjaagd om uiteindelijk nog verder te reizen en in het Caribisch gebied uit te komen om ’te hebben een becwame plek om zout te halen’. In vredestijd was voor de Nederlanders voldoende zout voor onder andere de haringvisserij gewoon in Europa verkrijgbaar in landen als Spanje/Portugal en Frankrijk

BESCHERMING BONAIRE & SPANJAARDEN VERSPREID

De bemanning van de fluit St. Jacop moeten rond Bonaire vijf tot zes maanden diensten verrichten. Ze moet, ‘indien nodig, cruisend defensief of offensief het eiland beschermen’ zo beslissen de Directeur en de Raaden. ‘De lading die dit schip aan boord brengt in de vorm van sout ofte anders zal  eigendom van de Compagnie zijn’.  Er blijken eerder tien Spanjaarden gevangen genomen te zijn die nu verspreid worden over de jachten en schepen. Ze zullen daar gehouden worden ‘totdat de exploitaties zijn volbracht en voor dienst, zo nodig geacht door de Compagnie, hier te landen worden gezet’. Onduidelijk is of de Spanjaarden het werk moeten verrichten op Bonaire of juist op Curaçao.

1644 ZOUT VAN SINT MAARTEN

Op 14 januari 1644 valt het besluit om Sint Maarten aan te vallen in verband met de daar te halen zoutlading. Het doel van de aanval is ‘om daar schepen met zout af te laden of andere ballast omdat de soutpanne des eylanys St, Maarten gereeder leyt dan eenige andere in deese gewest’ (p.32). Sint Maarten was eerder, in 1630, bezet door Nederlanders in opdracht van de kamer van Amsterdam. Volgens verschillende historici om een maritiem steunpunt te verwerven. Het was door zijn ligging geschikt als tussenstation voor de retourvaart van Brazilië terug naar Nederland en als uitvalsbasis voor kapers die in het Caribisch gebied opereerden. Ook stond Sint Maarten bekend om zijn rijke zoutpannen en dus de plek om het belangrijke ballast product zout te halen om een veilige(re) terugvaart te waarborgen. Leeg terug naar Nederland varen was eigenlijk geen optie omdat ze gelijk stond aan een stormachtige levensbedreigende tocht over de wereldzeeën inclusief het gevaar schipbreuk. 

Sint Maarten werd in 1633 heroverde door de Spanjaarden omdat ze het eiland beschouwden als steunpunt en bedreiging van hun scheepvaart in het gebied. Nu werd, ruim tien jaar later, opnieuw door de Compagnie een poging ondernomen het eiland te bezetten. Maar nu werd schriftelijk vastgelegd dat er voor de verovering maar één motief was: zout.

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten’ (www.fondsbjp.nl). Cees Luckhardt heeft van het Fonds BJPd een uitvoeringssubsidie ontvangen vanuit de Regeling Onderzoeksjournalistiek. De eerste serie van zes artikelen verscheen eerder dit jaar in het Antilliaans Dagblad