1644 ZOUT VAN SINT MAARTEN

DEEL 4 PLAKKAATBOEKENSERIE

Op 14 januari 1644 valt het besluit om Sint Maarten aan te vallen in verband met de daar te halen zoutlading. Het doel van de aanval is ‘om daar schepen met zout af te laden of andere ballast omdat de soutpanne des eylanys St, Maarten gereeder leyt dan eenige andere in deese gewest’ (p.32). Sint Maarten was eerder, in 1630, bezet door Nederlanders in opdracht van de kamer van Amsterdam. Volgens verschillende historici om een maritiem steunpunt te verwerven. Het was door zijn ligging geschikt als tussenstation voor de retourvaart van Brazilië terug naar Nederland en als uitvalsbasis voor kapers die in het Caribisch gebied opereerden. Ook stond Sint Maarten bekend om zijn rijke zoutpanne Na het verdelingsverdrag voor Sint Maarten uit 1648, de oorspronkelijke bewoners noemde het Zouteiland, daardoor was het de plek om dit belangrijke ballast product op te halen zodat men zichzelf een veilige(re) terugvaart kon waarborgen. Bijna leeg terug varen naar Nederland was alleen in theorie een optie omdat ze gelijk stond aan een stormachtige levensbedreigende tocht over de wereldzeeën inclusief het gevaar op schipbreuk. 

Sint Maarten werd, binnen drie jaar, in 1633 heroverde door de Spanjaarden omdat ze het eiland beschouwden als steunpunt en bedreiging van hun scheepvaart in het gebied. Nu, ruim tien jaar later, besloot de Compagnie opnieuw een poging te ondernemen om het eiland te bezetten. Met als enige schriftelijk vastgelegd, en dus maar één veroveringsmotief: zout. Na deze aanval in 1644 gaven de Spanjaarden hun aanspraken op. Vier jaar later stelde Frankrijk en Nederland in 1648 een overeenkomst op waarbij het eiland gedeeld werd. Pas in 1817 werd deze overeenkomst definitief. Het eiland uit de reeks eilanden met de titel: ‘Kleine Antillen’ was begin 19e eeuw al ruim vijftien keer van bezetter verwisseld.

Het eiland Sint Maarten kreeg van de oorspronkelijke inheemse bewoners de naam Soualiga (Zouteiland). Regelmatig zou het eiland wisselen van ‘eigenaar’ In 1648 stelde Frankrijk en Nederland een  verdelingsverdrag op.

Ondanks het feit dat Nederland nu enkele maanden, samen met Frankrijk, het Zouteiland: Sint Maarten is gaan bezitten krijgt het schip dat uit Brazilië is aangekomen met levensmiddelen op 26 mei 1644 de instructie dat het moet worden ontladen op Curaçao ‘om daarmee de bevolking te voorzien van vers voedsel’ . Vervolgens moet het leeg naar Bonnairo moet varen ‘om een soutvracht te becomen’ (p.38). Ruilhandel komt ook voor. Om de voorraad levensmiddelen te vergroten moet het schip/’fluyt’  ‘eenige’ paarden, niet van Aruba ‘maer van hier’, aan boord nemen en naar ‘de Caribij eilanden’ varen om ze daar te ruilen voor voedsel.   

18 juli 1644 Het platbodemschip (‘galjoot’) Amsterveen is niet (meer) geschikt om naar Brazilië te varen, maar wel goed genoeg om in dienst van de Compagnie tussen de eilanden te varen. Het schip gaat naar Bonnairo zeilen om ’ons van de gelegenheit desselven eilants ende der soutpanne aldaer te bericht te connen brengen’.(p. 42) Het rapport dat de bemanning van de Amsterveen uitbrengt stelt: dat noch wynich apparentie van sout te maeken inde pannen was,’ maar dat er goede hoop is dat dit binnen zes weken wel mogelijk is. Dan zal er wel enige scheepslading te verkrijgen zijn. De schepen die op zoutlading wachten worden niet nodeloos in de haven van Curacao gehouden maar krijgen opdracht om te cruisen tussen Moena en Savona om de vijand van de Compagnie te dwarsbomen. En om op het eiland Espaniola ‘sout te halen op de bahia van Hato de Cavelliero’ (p.43). Het eiland Hispaniola is een van de grotere eilanden in het Caribisch gebied die gezamenlijk de titel: ‘Grote Antillen’ dragen. Tegenwoordig bestaat het eiland uit twee landen:  Haïti en de Dominicaanse Republiek.

Half juli 1644 wordt het galjoot/platbodemschip Amsterveen voor acht tot tien dagen gezonden naar ‘Beunairo om de toestand van de soutpanne te verneemen’. Het gebrek aan gereedschappen zoals scheppen en kruiwagens om het zout te rappen is opnieuw beschreven. Zoveel mogelijk zout moet worden ‘vergaard door al de negros’ om de schepen Melckmeyt en St. Jacop te bevrachten ‘als zoveel als mogelijk uitgericht kan worden’ (p.43)

Eind juli 1644 worden ‘materiaal en dienstbare negros’ naar Bonaire (Buenayro) gebracht ‘tott benifitie des souts’. Doordat de tegenstroom het verhindert om deze mensen aan land te brengen krijgt het schip de opdracht om naar de kust van Espaniola/Hispaniola te varen en vandaar het eiland Bonaire vanuit het Noorden te benaderen (p.44) Ondertussen moet naar de voor Bonaire ‘cruissende jachten’ Neptunus en Paroquiet vers gebakken broot worden gebracht.

ZIEKTEN & GENEZING  

Eind augustus vertrekt Stuyvesant van Curacao naar het ‘vaderlandt’ voor ‘een noodzakelijk geachte medische behandeling’ omdat hij niet kan genezen in de hitte en warmte van Curacao, Lucas Rodenborgh neemt zijn functie van directeur tijdelijk over.

Vanwege de ‘daeghlijkckse’ zieken is het noodzakelijk geacht om ’t geheele lant’ van een barbier te voorzien. Ook hebben de Compagnie dienaren met de ‘negros in de soutpannen van Bonayro’ een barbier nodig. Joan Piers van Behtouw wordt de nieuwe barbier. (p.48)

BARBIER

Een barbier voerde, zowel in de eeuwen voor als in de 17e eeuw, bijna dezelfde taken uit als een dokter en tandarts.  Barbier was een zeer gerespecteerd beroep. Al veel eeuwen voor de jaartelling hielden barbiers zich niet alleen bezig met scheren en knippen. In de middeleeuwen werden barbiers ook wel ‘barbier chirurgijns’ genoemd die onder andere het gebit behandelde en tanden trokken.

HIATEN

Na de uitvoerige besluiten en regels voor Bonaire te hebben geformuleerd in de jaren 1643 en 1644 valt het plotseling stil. Pas na een decennia verschijnen er in 1655 weer regels en besluiten die ook Bonaire betreffen. Hoogstwaarschijnlijk zijn ze wel tussen 1644 en 1655 opgesteld, maar zijn in de afgelopen eeuwen verloren gegaan. Ook in het plakkaatboek van de Bovenwindse eilanden (1648-1816)  worden enorme sprongen in de tijd gemaakt. Zo gaat het plakkaatboek na het verdelingsverdrag voor Sint Maarten uit 1648 direct over naar een document uit 1703 waarna het opnieuw een sprong in de tijd maakt naar een instructie uit 1720. De eerste drie documenten van het Bovenwindse plakkaatboek omvatten zo’n zeventig jaar Nederlands bestuur!

Het is dus eigenlijk bijzonder dat het plakkaatboek voor de Benedenwindse eilanden kleinere sprongen in de tijd maakt. In 1655 worden maatregelen genomen die alle drie de Benedenwindse eilanden aangaan.

Inhoudsopgave van Plakaatboeken (Resolutie boeken) deel 1(1638-1782) en deel 2 (1782-1816)

1655 LAND & BEWONERS CULTIVEREN   

Tot meerder ‘bevorderinge van het in cultuur brengen’ (vruchtbaar maken) van het eiland is de regel ingevoerd dat Compagnie dienaren en vrije lieden het recht krijgen om zoveel land aan te wijzen als in de capaciteit ligt van de verzoeker en zijn personeel of dienaren. Naast het cultiveren van het land moeten ook de bewoners cultuur worden bijgebracht (p.57).  

GEREFORMEERDE RELIGIE

Om meer kennis van ‘onse gereformeerde religie’ en respect van ‘den dryeeningen ende waarachtigen Godt’ te vergroten moet deze ‘bij die blinde indianen’ worden  gebracht via het onderwijs.  De kinderen moeten door de ouders worden aangesproken om lessen van de schoolmeester te volgen (p.56).

De Europeanen hebben vanaf de eerste ontmoetingen weinig begrip voor de cultuur van de inheemse oorspronkelijke bewoners (indianen). Ook in het Caribisch gebied hebben de ‘indianenstammen’ volgens de (christelijke) Europeanen een primitief ‘bijgeloof’ en is er van een religie als het christendom geen sprake.  De Arowakken, Benedenwindse Caquetio’s en de Caraïben worden door hen omschreven als mensen die de zon, de maan, de sterren, de dieren in het bos en het water in de rivier aanbidden. De Nederlanders bestempelen ze hier in het plakkaatboek als ‘blinden’ . Ruim een eeuw later worden ze in reisverslagen, zoals die van Stedman en Groen, nog steeds omschreven als ‘indianen’ met een eigen spiritueel bewustzijn. Het superioriteit denken van Europeanen maakt dat de oorspronkelijke bewoners al vanaf 1655 worden omschreven ‘als arme zielen die de christelijke God niet kennen’ (p.42-44 Hogeweg, 2013, Balans). Ruim een eeuw hiervoor zijn de Spanjaarden met de Portugezen in een opdracht van de Paus uit 1493 (bul Inter Caetera) het katholieken geloof aan het verbreiden. In 1478 was voor de handhaving van de katholieken heerschappij  in Europa al de Spaanse Inquisitie ingesteld die later ook in Brazilië en andere Spaanse bezette gebieden huis zou houden. De Spaanse Inquisitie werd pas definitief afgeschaft in 1834. Hele volksstammen zijn hierdoor hun cultuur en tradities kwijt geraakt en ‘vergeten’.

Onder de ‘indianen’ moest ‘Gods woordt’  worden verkondigd. Bij christenen en onchristenen moest dit volgens de instructies uit 1655  gebeuren door op zondag een openbaar predicatie voor te lezen en op andere dagen bij gewoonlijk gebeden zorg dragen dat ook deze mensen regelmatig door hen bijgewoond worden.

Twee pagina’s uit de zogenaamde Curaçao Papers (1640-1665) die Petrus/Peter Stuyvesant, niet in Curaçao achterliet, maar meenam naar Nieuw Amsterdam (het huidige New York) toen hij daar door de WIC werd in 1646 aangesteld als directeur en tegelijkertijd instructies bleef uitvaardigen voor de Benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire (zoals hierboven omschreven in de periode 1640-1665). De zwaar beschadigde archiefstukken bevinden zich tot de dag van vandaag in New York in het zogenaamde: New Netherland Institute. De documenten zijn digitaal beschikbaar via haar site: Exploring America’s Dutch Heritage.

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten’ (www.fondsbjp.nl). Cees Luckhardt heeft van het Fonds BJPd een uitvoeringssubsidie ontvangen vanuit de Regeling Onderzoeksjournalistiek. De eerste serie van zes artikelen verscheen eerder dit jaar in het Antilliaans Dagblad