Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis

2e herzien en geactualiseerde druk, (1e druk: ISBN 978-90-74897-73-0) Alle rechten voorbehouden.

Boi Antoin en Cees Luckhardt

DEEL 5 Punta de Araya

Nederlanders hadden hun oog niet direct op Bonaire laten vallen. In 1587 had in de uiterste punt van het schiereiland Araya de natuurlijke zoutpannen van Venezuela ontdekt. Rond 1590 werd dit ’Punta de Araya’ al regelmatig aan gedaan door Hollanders om het zout op te scheppen uit het grote zoutmeer. Bij regenval stroomde sterk geconcentreerd zoutwater van de rotsen in dit meer. Door de inwerking van de zonhitte op het zoutmeer vond verdamping plaats en ontstond zoutvorming. Hier vormden zich harde zoutkristallen die voor het oprapen lagen..

Met name de zouthalers uit Enkhuizen en Hoorn kwamen  in grote getallen naar dit gebied in. Ze waren sinds 1580 meer en meer van hun Iberische handelsrelaties afgesneden door het verbod dat koning Filips III dat hij in 1598, nog eens een derde keer, opgelegd aan de Nederlandse schepen in Spaanse en Portugese havens.

In Venezuela lieten de Spaanse overheersers echter toe dat de Hollanders zout meenamen. Ze bewaakten de zoutvoorraden en deden er ook niets mee. Exporteren was niet nodig doordat Spanje al voldoende zout produceerden in eigen land.

Tot 1600 verschenen op het eiland ‘Punta de Araya’ meer dan honderd Nederlandse schepen per jaar. Elk schip nam naar schatting driehonderd ton zout mee; jaarlijks werd minstens dertigduizend ton zout vanaf dit eiland naar Nederland getransporteerd. Het onbewaakte zout moest alleen worden losgehakt en kon zonder problemen, zoals het voeren van moeizame onderhandelingen met de eigenaren, worden meegenomen. De Nederlanders haalden zulke grote zoutladingen bij ‘Punta’ dat het schiereiland in de volksmond de bijnaam ‘Hollandse zoutpan’ kreeg. De oorspronkelijke bewoners waren blij met de komst van de Nederlanders, omdat ze allerlei smokkelwaar afzetten op de nabijgelegen eilanden als Isla Margarita, waardoor het dure Spaanse handelsmonopolie kon worden doorbroken.

De Hoornse schrijver D. Velius meldt dat in 1601 „op een tijdt omtrent 50 onser schepen te ghelijck bij de soutpan laghen om te laden”.

Vanaf 1603 verzetten de Spanjaarden zich tegen de zoutroof en ontwikkelden plannen voor een fort op Margarita waardoor het schiereiland Punta de Araya kon worden afgeschermd van buitenlandse bezoekers. Ook probeerden de Spanjaarden met aanvallen op de Nederlandse zoutschepen aan te geven dat men niet ongestraft de (Spaanse) zoutpannen kon leegroven. Ondanks dit gevaar noteerden de Spaanse autoriteiten dat er tussen juni 1600 en december 1605 maar liefst 768 Nederlandse schepen bij de zoutpan van Araya verschenen. De Spanjaarden ontwikkelden daarom in 1604 plannen om het zoutmeer te laten overstromen en zoutschepen te overvallen. 

Het plan werd een jaar later uitgevoerd.  In 1605 werden negen zouthalers uit Hoorn met hun zoutlading buitgemaakt door de Spanjaarden. De zoutschepen werden niet zozeer vanwege de lading door de Spanjaarden buitgemaakt, maar uit machtsvertoon.Tijdens het gevecht met het Spaanse eskader werden de Nederlanders verslagen en de ‘’Hollandse’’ zoutpannen op Araya vernietigd. De gevangenen, waaronder de commandant, werden terechtgesteld. Met deze daad werden Nederlanders voor enkele jaren ontmoedigd  om het zout-schiereiland te bezoeken. Spanje toonde met deze actie aan de tegenstander, waarmee ze in Europa in een oorlog was verwikkeld, haar kracht en macht. Later, tijdens het Twaalfjarig bestand (1609-1621), konden de Noordelijke gewesten weer vrij(er) zout betrekken uit het nabij gelegen Spanje en Portugal.

 Varen via verborgen routes onder valse voorwendselen    De Nederlandse financiers Balthasar de Moucheron, Isaac le Maire en de Gebroeders Bicker gaven in 1599 de bemanning van hun schepen de opdracht huid en verfstoffen, goud en zilver, zout en parels en rietsuiker te halen. De eerste vloot werd onder vals voorwendsel, dat men naar Oost- Indië zou varen, bemand en vertrok. Pas in de buurt van Afrika en op volle zee kreeg de bemanning van de vloot te horen wat het werkelijke doel van de reis was: ‘de West’. De vloot van vijf schepen vertrok met 490 mensen waaronder de initiatiefnemers, de Rotterdammers Johan van der Veken (haring en graanhandelaar), Pieter van der Haegen en Jaques Mahu. De vloot zou al voor haar oversteek naar Zuid-Amerika te maken krijgen met een doodzieke bemanning, die last kreeg van het eenzijdige voedsel bestaande uit pinguïns, wortelen en mosselen. Ook bleek men niet berekend en dus gekleed te zijn op het winterse en regenachtige weer. Drie bemanningsleden vonden de dood toen ze aan land gingen op zoek naar voedsel. Ze werden gedood bij een confrontatie met de vervaarlijke uitziende ‘’wilden’’ in uitgeholde boomstammen. Enkele andere verkenners kregen een speer met punten vol weerhaken in de rug, die uit hun vlees gesneden moesten worden. De redding voor de inmiddels bijna gehalveerde bemanning kwam rond december 1599 door de tweede vloot onder leiding van Olivier van Noort, die drie maanden na hen was uitgevaren. Met zijn voedselvoorraad kon hij de bemanning van de eerste vloot redden. Noort zou de eerste Nederlandse wereldreis op zijn naam zetten. Hij had voor deze reis de ‘’Maggellaanseche Compagnie” opgericht voor de koopvaart. Als oud zeerover had hij kaapvaart op de Spanjaarden en Portugezen uitgevoerd maar had weinig buit gemaakt. Wel had hij een schat aan ervaring opgedaan door te varen langs de westkust van Zuid-Amerika, Mexico en via Java uiteindelijk terug naar de Kaap de Goede Hoop. Omdat varen door de Straat Magalhaes alleen was toegestaan aan Spaanse en Portugese schepen, strandden de schepen uiteindelijk ieder in een andere haven. De Verenigde Oostindische Compangie werd  in 1602 door samenvoeging van een aantal kleine compagnieën die vanaf `1595 vaarten organiseerden  op Azië.      

 Gesloten zee

Ook de (zout)schepen die onder een andere vlag zeilden, liepen het risico aangevallen te worden. De Spanjaarden hadden, in theorie, het Caribisch gebied officieel al vanaf 1500 tot ‘gesloten zee’ verklaard. Zonder Spaanse vergunning mocht het gebied niet bezocht worden door buitenlanders die er bijvoorbeeld handel wilden drijven. Er ontstond een praktijk met allerlei ’verborgen’ en moeilijk te controleren smokkelroutes. Spanje had het gebied met Columbus veroverd, maar dit weerhield andere landen er niet van om op zoek te gaan naar ‘nieuwe’ handelsrelaties en -producten. Of zoals onderzoeker Spruit het al in 1988 formuleerde in zijn publicatie: Zout en Slaven,  ‘Toen in  1580  Portugal bij Spanje werd gevoegd, betekende dit een uitbreiding van de Tachtigjarige oorlog naar de Portugese kolonie; Brazilië was nu (ook) voor de Hollanders vijandig gebied. Dit frustreerde de handel niet in het minst, want de kooplui hadden genoeg Portugese relaties om zogenaamd onder een andere vlag de handel voort te zetten’ (p.40). 

Fort Kostverloren

Na hervatting van de oorlog ontdekten de Nederlanders dat de Spanjaarden de bestandsperiode hadden gebruikt om de westpunt van Venezuela te versterken met een fort.

De zoutpannen waren vanaf 1621 niet meer bereikbaar voor buitenlandse indringers, dus ook niet voor de Nederlandse zoutvaarders. Met haar afsluiting kreeg het schiereiland een nieuwe Nederlandse bijnaam: ‘’Fort Kostverloren’’. In 1622 kwamen meer dan 40 Nederlandse zouthalers leeg terug in hun thuishaven. De Westfriese steden hebben tussen 1621 en 1623 tot viermaal toe een vloot geformeerd om de Spaanse macht bij Punta te breken. De Spanjaarden wisten alle vier aanvallen af te slaan. Men probeerde eind november met een zeeslag, waarbij 43 Nederlandse schepen ingezet werden, het schiereiland Araya in te nemen en de verdere bouw van de Spaanse vesting te stoppen, maar beide doelen werden niet bereikt. De Nederlanders werden op 13 januari 1623 hier voorgoed verslagen onder meer doordat hun commandant sneuvelde. Maar liefst 106 zoutschepen kwamen dat jaar leeg terug in de Nederlandse thuishaven. Hun conclusie was dat de Venezolaanse zoutpannen voorgoed verloren waren gegaan voor de Nederlanders. Nederland moest na 1623 opnieuw zoeken naar andere plaatsen voor zoutwinning. De eerste oriënterende reizen naar andere zouteilanden vonden al direct na de beëindiging van het Twaalfjarig bestand plaats. Zo zijn er bronnen die stellen dat Bonaire ‘vanaf 1621 geregeld door Hollandse schepen werd aangedaan voor zout en verfhout’.

Vis: het volksvoedsel

De explosieve toename van de vraag naar zout kwam niet alleen door de internationale zeilscheepvaart en -handel naar en met de “Nieuwe Wereld´´. Er was een steeds grotere zoutbehoefte  vanuit de groeiende visserij en glasindustrie. Ook de export van haring richting de Oostzeelanden (zoals Noorwegen) nam enorm toe.

Vlees was veel te duur. Vis, vooral haring, was naast brood eeuwenlang het goedkoopste en belangrijkste volksvoedsel voor de (groeiende) Europese bevolking. Vis en zout waren erg in trek. Er was een bloeiende handel in producten die nauw met elkaar verbonden waren. Vooral Enkhuizen en Hoorn verdiende flink doordat de Noordelijke Gewesten, in de 16e eeuw, de monopolypositie hadden verworven in de ’grote visserij’ of anders gezegd, ‘het haring kaken’.

Het zout dat moest inwerken op de fosfaten, het bloed en lichaam van de vis, moest ’zuiver’ of kwalitatief hoogwaardig zijn. Er mocht geen ’onzuiver’ zout gebruikt worden. Een in 1519 opgesteld plakkaat van Karel V verbood zout met veel bijproducten. Daarmee bedoelde men het zout dat in zoutmijnen gewonnen werd. Het plakkaat vermeldde dat voor haring geen ander zout gebruikt mocht worden dan „van den zouten gezouten” (d.w.z. geraffineerd, d.i. gezuiverd) of van „van gueden zelle gezoden” (goed zelzout).

Het haring kaken  Willem Beukelszoon van Biervliet ontdekte in de veertiende eeuw een methode om haring langer te bewaren. Met een speciaal mesje ontdeed hij de haring van kieuwen en ingewanden, maar liet de alvleesklier zitten. Na het schoonmaken voegde hij zout toe en liet de haring ‘rijpen’ waardoor  een bepaald enzym uit de alvleesklier de haring veel langer houdbaar bleek. Conservering met behulp van zout bracht ook het rijpingsproces verder op gang waarmee de ‘Hollandse Nieuwe’ zijn smaak krijgt.

Beeldmateriaal

De schrijver D. Velius meldt in deze Hoornse Kroniek dat in 1601 „op een tijdt omtrent 50 onser schepen te ghelijck bij de soutpan laghen om te laden”.

Punta de Araya kent tegenwoordig nog resten van het Spaanse fort ‘Kostverloren’. Deze Venezolaanse zoutpannen gingen voorgoed verloren voor de Nederlanders in 1621 toen bleek dat het door de Spanjaarden van een fort was voorzien tijdens het Twaalfjarig bestand.

In het  stadswapen van Enkhuizen komt tot uitdrukking dat de stad, al sinds de 14 eeuw, bekend staat als de ‘Haringstad’ vanwege haar haringvisserij. Veel zouthalers kwamen uit Enkhuizen en Hoorn. Voor de haringvisserij en haar export richting de Oostzee was veel zout nodig